De epifytische edelsteen: Grammatophyllum scriptum. Dankzij het dichte bladerdak van de jungle is de woudbodem onbewoonbaar voor planten. De ware weelde aan plantensoorten bevindt zich hogerop, waar zij kunnen baden in de blakende zon. In het regenwoud vormt iedere boom een tuin voor andere planten. Verankerd in de kieren, oksels en vorken van oude bomen vind je een kantkloswerk aan lianen en zogeheten epifytische planten.
Grammatophyllum scriptum
Door Norbert Peeters
Hortus botanicus Leiden
De orchideeën
Onder deze epifytische plantensoorten bevindt zich ook wat Georg Rumphius bestempeld als ‘den Adel onder de wilde kruiden’: de orchideeën. Omdat Europese lezers enkel bekend zijn met ‘Boerze’ orchideeënbloemen die uit de aarde spruiten, bedenkt hij een verrassende vergelijking. De epifytische orchideeën zijn analoog aan adellijke families die wonen in kastelen en burchten op hooggelegen heuveltoppen. En evenals deze orchideeën hun bloemenpracht tonen onder de hoge bladerkronen, pronkt de adel ‘met modieuze kleederen’ op de kantelen. Waarschijnlijk is Rumphius’ vergelijking ingegeven door herinneringen uit zijn jeugd. Hij groeide op in de streek Wetternau, in het toenmalige Pruisen, die rijk bezaaid is met kastelen en burchten.
Vrouwen van stand
De edele aard die Rumphius aan de Grammatophyllum scriptum toeschrijft is niet alleen gebaseerd op zijn jeugdherinneringen. Ook op de Molukken worden deze bloemen geassocieerd met de aristocratie. Zo mogen alleen de vrouwelijke familieleden (in het Maleis ‘putri’ en in het Moluks ‘boki’ geheten) van de plaatselijke vorsten in Ternate zich tooien met deze orchideebloemen. Sterker nog, dankzij de hoge standplaats van deze orchideeën gelooft men dat de natuur deze bloemen heeft voorbestemd voor vrouwen van stand. Als ‘vrouwen van slegten staat’ of slavinnen deze bloemen in het haar droegen werd dat gezien als een belediging voor de vrouwen van stand.
Gele bloemen, zo groot als een narcis
De eerste epifytische orchideeënsoort die Rumphius beschrijft is Het geschreeven Angrek (Grammatophyllum scriptum). Deze soort heeft een weinig verheven uiterlijk. De orchidee is aan de bast van een boom bevestigd met ‘ontelbare taaye, en witte vazelingen [vezels]’ en heeft dankzij de ‘veele witte spitzen’ iets weg van een egel. Het nobele voorkomen dankt de plant aan de bloeiwijze. Aan een bloemstengel verschijnen verschillende gele bloemen, zo groot als een narcis. De vergulde bloembladen zijn bedekt met mysterieuze bruinrode tekeningen, die volgens Rumphius doen denken aan ‘Hebreeuwse letteren’. Bij aanverwante soorten vindt hij ook ‘Latynse Kapitalen’. Maar de karakters op een bloem vormen tezamen geen naam, behalve wanneer hij losse bloembladen naast elkaar legt.
LEESTIP: lees ook dit artikel op GroenVandaag: BigPicnic in Hortus botanicus Leiden
Vogelnestorchids
Bij zijn beschrijving van Grammatophyllum scriptum ontdekt Rumphius ook een belangrijk puzzelstuk in de voortplantingsbiologie van orchideeën. In zijn tijd werd er onder natuurvorsers druk gespeculeerd over de vraag hoe orchideeën zich vermeerderen. Rumphius bespreekt een gangbare gissing afkomstig uit het Kräuterbuch (1552), van een van de vaders van de Europese botanie: Hieronymus Bock (1498-1554). Bock schrijft over de vondst van een zeldzame vogelnestorchis (Neottia nidus-avis). Dankzij de gelijkenis tussen de bloem en een vogelnestje, vermoedt hij dat deze planten voortkomen uit het zaad dat lijsters en merels per ongeluk morsen bij een vrijpartij. Dit verklaart volgens Bock waarom je de orchidee alleen aantreft in het struikgewas of op de weilanden waar deze vogels samenkomen in de lente. Het klinkt erg ver gezocht, maar bedenk je dat niemand in deze tijd een orchidee had zien opkomen uit een zaadje. Ook Rumphius acht de gedachte van Bock aannemelijk. Hij observeert zelfs dat ‘wilde duiven’ samenkomen op plaatsen waar epifytische orchideeën groeien. Maar Rumphius doet ook een andere suggestie.
Kindermeisjes
In zijn Kruidboek beschrijft Rumphius in detail hoe er na het verwelken van de het geschreeven Angrek orchidee een vrucht ontstaat, die iets weg heeft van een ‘seskantige’ stervrucht (carambola). Zodra de vrucht opensplijt komt een ‘geel vlokagtig meel’ vrij. Rumphius twijfelt alleen of deze fijne korrels de ‘zaadkragt’ in zich hebben om tot ontkieming te komen. Rumphius zit hier de waarheid dicht op de hielen.
Het fijne meel dat door de wind verstuift, zijn inderdaad de zaadjes van de orchidee. En één zaaddoos kan wel een paar miljoen minutieuze zaadjes bevatten. Maar aangezien deze kleinoden geen noodrantsoen dragen voor de vorming van de eerste kiemwortel- en kiemblad, zijn zij voor ontkieming afhankelijk van een specifieke schimmelsoort. In de eerste levensfase is de kiemplant een parasiet van een schimmel, tot de plant zijn eigen voedsel verkrijgt via fotosynthese. Evenals bij de adel lijken ook bij orchideeën kindermeisjes onontbeerlijk in de eerste levensjaren.
Georg Everhard Rumphius (1627-1702) was een Duits militair, architect, geograaf en koopman. Hij geniet vooral faam voor zijn werk als botanicus faam. Hij verbleef 49 jaar op Ambon en is de auteur van Het Amboinsche kruidboek.
Norbert Peeters is filosoof, archeoloog en schrijver. In 2016 werd zijn boek Botanische Revolutie, de plantenleer van Darwin genomineerd voor de Jan Wolkers-prijs.
GroenVandaag en Hortus botanicus Leiden hebben in 2017 een exclusieve samenwerking. Hortus Leiden zal een vaste rubriek op GroenVandaag verzorgen, waarin wetenswaardigheden over bloemen & planten uit Azië centraal staan. Dit in het kader van de tentoonstelling die dit jaar in Hortus botanicus Leiden te zien is. De epifytische edelsteen is de vijftiende aflevering.Lees hier de overige afleveringen van Kroonjuwelen uit Azië.
Foto’s: Hortus botanicus Leiden.
Meer over Hortus botanicus Leiden
Lees ook deze artikelen op GroenVandaag:
Hortus kroonjuweel (12): de bekerplant
Hortus, kroonjuweel (6), de zeekokosnoot
Hortus, kroonjuweel (9): de pinangnoot
Reuzenpenisplant in bloei in Leidse Hortus
Of klik hier op de Hortus Leiden.